De pont du Gard is een Romeinse aquaduct-brug, bestaand uit drie niveaus, en staat in Vers-Pont-du-Gard, nabij Remoulins, in het departement de Gard in Frankrijk. Het overbrugt de Gardon, of Gard, en verzekert de continuïteit van het Romeinse aquaduct dat water vervoerde van Uzès naar Nîmes.

De Pont du Gard staat sinds 1840 op de lijst van historische monumenten. De Pont du Gard werd in december 1985 opgenomen op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Het is de hoogst bekende aquaduct-brug van de Romeinse wereld. In de Gard is het een populaire toeristische bestemming in de zomer, makkelijk te bereiken met de departementale bussen, die het verbinden met Nîmes, Alès via Uzès, en Avignon via Remoulins.

Het Romeinse aquaduct van Nîmes

De Pont du Gard is het monumentale deel van een aquaduct van ongeveer 50 km lang (49.702 m), dat water vervoerde van de Fontaine d’Eure, in Uzès, nabij Saint-Quentin-la-Poterie, naar de Romeinse stad Nemausus, het huidige Nîmes. Het bronwater komt gedeeltelijk uit de Alzon-rivier, die in de omgeving van Uzès stroomt, en van het opgevangen water van de Mont Bouquet, die dichter bij Alès ligt. Het aquaduct is een bouwkundig meesterwerk dat getuigt van uitzonderlijk meesterschap van de bouwers: het hoogteverschil tussen begin-en eindpunt bedraagt 12,6 m, de gemiddelde helling bedraagt 24,8 cm per km. Vanwege het reliëf, kronkelt het aquaduct door kleine bergen en en valleien van de garrigues van Uzès en van Nîmes.

Het aquaduct van Nîmes is waarschijnlijk gebouwd in de 1e eeuw na Christus, zoals blijkt uit het gebruik van keramiek. Tunnels uit de tijd van Augustus moesten omzeild worden, wat bewijst dat de bouw van het aquaduct van later datum is, en de munten die in de reservoirs van Nîmes werden gevonden, waar het water van het aquaduct werd opgevangen, dateren niet van voor de heerschappij van keizer Claudius (41-54). De constructie van het aquaduct, waarvan de Pont du Gard een deel is, moet hebben plaatsgevonden tussen de jaren 40 en 60.

Het waterdebiet werd geschat op gemiddeld 40.000 kubieke meter water per dag. Het stromende water deed er een hele dag over om vanaf het punt waar het werd opgevangen, vervoerd te worden naar het distributiepunt, een “castellum”, ofwel een soort watertoren, die nog te zien is in Rue de la Lampèze in Nîmes. Nemausus bezat een aantal bronnen, alsmede een nabijgelegen bron: de bouw van het aquaduct was dan ook geen eerste levensbehoefte, maar veeleer een prestigieus werk, bedoeld om de thermen en andere fonteinen van de stad van water te voorzien.

Vanaf de 4e eeuw ontbrak het ernstig aan onderhoud, kalkafzettingen vernauwden twee-derde, soms wel driekwart van de doorgang. Men schat dat het aquaduct aan het begin van de 6e eeuw stopte met functioneren, toen de Franken na de slag bij Vouillé het gebied van Uzès in handen kregen, terwijl de Visigoten Nîmes in handen hielden: moderne keramieken zijn gevonden in de verlaten grond en het aquaduct deed dienst als steengroeve (losgelaten concreties van de wanden van het kanaal werden gebruikt om de sarcofagen van het kerkhof van Saint-Baudile in Nîmes te bedekken).

Architectuur van de Pont du Gard
Omschrijving
De brug bestaat uit drie niveaus en is gebouwd met stenen die ter plaatse uit de omliggende Romeinse steengroeven zijn gehaald. De top van de brug domineert het Gard bij laag water op een hoogte van 48,77 m en over de grootste lengte meet het bouwwerk momenteel 275 m.

* Laagste verdieping: 6 bogen, 142,35 m lang, 6,36 m breed, 21,87 m hoog.
* Middelste verdieping: 11 bogen, 242,55 m lang, 4,56 m breed, 19,50 m hoog.
* Bovenste verdieping : 35 bogen, 275 m lang, 3,06 m breed, 7,40 m hoog.

Aquaduct 1,80 m hoog, 1,20 m breed, helling 0,4%.
Deze verdieping is 12 bogen kwijtgeraakt, en was oorspronkelijk 360 m lang; aan het begin bevond zich het bruggenhoofd van 130 m lang; in 1988 werd er een bouwwerk van waterregulatie ontdekt. De opening van de bogen waren 4,75 m breed, terwijl de afmetingen van de pijlers ongeveer 3m bij 3m waren.

Observatie van de binnenzijde van de grote pijlers op de tweede verdieping van de brug, getuigt van het geleverde werk van de Romeinse bouwers: technieken van het doorhakken van steenblokken en constructietechnieken.

Van dichtbij is de precisie te zien van de assemblages: alle blokken werden met elkaar verbonden door inkepingen die ter plekke werden gemaakt. De staan van Vers die voor de bouw van de brug werd gebruikt, kwam uit steengroeven uit de buurt: het is een schelpkalksteen met een vrij grove textuur, dat zich goed leent voor het houwen.

Talrijke sporen en gravures zijn verspreid over het oppervlak van de brug. Het zijn assemblagetekens die de plaats van de sluitstenen aangeven, bijvoorbeeld ” FRS II” (frons sinistra II, oftewel “linkerkant 2”) of symbolen zoals de “fallus”, een onheilafwerend symbool, of andere tekens die de bouwers uit alle perioden op de Pont du Gard achterlieten.

De brug heeft een convexe kromming van de bovenverdiepingen aan de stroomopwaartse zijde. Deze afwijking is lange tijd toegeschreven aan de wens van de bouwers om de sterkte van de constructie te waarborgen, zoals bij een boogdam het geval zou zijn. Na micro-topografische metingen in 1989 werd het geweten aan de invloed van zonlicht, dat de uitzetting zou veroorzaken van ongeveer 5 mm; gedurende de nacht vinden de stenen hun plaats weer. De herhaling van dit verschijnsel door de eeuwen heen zou hebben geleid tot de huidige vorm van de brug.

Bouw

De brug werd “droog gebouwd”, zonder het gebruik van mortel, en de stenen, waarvan sommigen zes ton wegen, worden door ijzeren krammen bijeengehouden. De schelpkalkstenen zijn afkomstig uit de groeve van Estel, die zich op minder dan een kilometer van het monument bevindt. De steenblokken werden door middel van een eekhoornkooi omhoog gehaald, waarin de bouwers plaatsnamen en zo voor de aandrijving van de lier zorgden. Een ingewikkeld steigersysteem, waarvan de sporen nog steeds te zien zijn, werd opgezet om de brug tijdens de bouw te ondersteunen: overal zijn steigersteunen te zien en, op de pijlers, de uitstekende randen die de halfronde houten assemblages ondersteunden, die dienden tot het onderhoud van de bogen. De bouw duurde waarschijnlijk ongeveer 15 jaar, met 800 tot 1000 arbeiders op de werkplaats. Men schat dat er 50.400 ton aan stenen werd gebruikt.
Elk van de grote gewelven bestaat uit onafhankelijke aangrenzende gewelven (vier op de benedenverdieping, drie op de tweede verdieping), waardoor het geheel bestand is tegen de lichte bewegingen en verzakkingen die mettertijd onvermijdelijk zijn. Deze verdeling van het gewelf in onafhankelijke ringen komt alleen voor in Narbonne, bijvoorbeeld bij de Romeinse bruggen van Sommières, Boisseron, Ambrussum, Nages-et-Solorgues.

Op het derde niveau van het aquaduct is de vloer van mortel en steen en de muren zijn van breuksteen. De omvang was zo, dat het makkelijk te onderhouden was. De waterdichtheid wordt verzekerd door Romeins roodgekleurd cement.

De brug, na het aquaduct

Degradatie

Vanaf de Middeleeuwen tot de 18e eeuw werd de brug gebruikt om de rivier over te steken. De pijlers van het tweede niveau werden uitgesneden om meer ruimte te maken voor het groeiende verkeer, maar dit verstoorde de stabiliteit van de hele structuur op gevaarlijke wijze. Vanaf 1702 werden de inkepingen in de pijlers gedeeltelijk opgevuld en werden, om elke pijler heen, overhangende doorgangen gebouwd om de passage te verbreden.

Herontdekking en restauratie

De Renaissance, die de Oudheid tot een absoluut model heeft verheven, interesseerde zich voor de Pont du Gard, een van de spectaculairste Romeinse monumenten die in Frankrijk bewaard zijn gebleven.

Karel IX kwam in december 1564 langs de brug, tijdens zijn koninklijke rondreis door Frankrijk (1564-1566), vergezeld van het Hof en de groten van het koninkrijk: zijn broer de hertog van Anjou, Henri van Navarra, de kardinalen van Bourbon en Lotharingen.

Reeds in 1647 waarschuwde de bisschop van Nîmes de Staten van de Languedoc voor het ruïnegevaar van de brug. In zijn toespraak tot de afgevaardigden laat hij weten dat er al een fonds bestaat van 1.500 livres voor de reparaties, maar dat het geblokkeerd was “in de handen (…) van de bourgeois van de stad Saint-Esprit”.
Op 10 januari 1659 bezochten Lodewijk XIV en het Hof, in Zuid-Frankrijk aanwezig voor de onderhandelingen over de vrede van de Pyreneeën, de Pont du Gard.
In 1743-1747 voegde ingenieur Henri Pitot aan de bogen van de benedenverdieping een stevige verkeersbrug toe.
In 1998 en 2002 werd de Gardon getroffen door hevige overstromingen die ernstige schade aanrichtten aan het omliggende gebied, maar niet aan het bouwwerk zelf. Toch steeg het water tijdens deze laatste overstroming tot driekwart van de bogen van het onderste niveau.

In 2000 heeft de Franse staat een project gefinancierd voor de ontwikkeling van de site in het kader van de operatie Grand Site National, met de hulp van de plaatselijke autoriteiten, de UNESCO en de Europese Unie, om het behoud te garanderen van dit uitzonderlijke monument, dat door het toenemende toerisme wordt bedreigd. Er werd besloten om het alleen toegankelijk te maken voor voetgangers en de infrastructuur voor bezoekers te verbeteren, met inbegrip van een museum. Het project kreeg kritiek vanwege de kosten (32 miljoen euro) en vanwege de “aanslag op het landschap”. De nieuwe gebouwen zijn echter ingebed in de rots en zijn onzichtbaar vanaf het monument, waarvan zij de kleur imiteren. Bijzondere aandacht is besteed aan het landschap, dat door het massatoerisme is aangetast en door een wandelpad is hersteld en verbeterd. Het is nu niet meer mogelijk om door de waterpassage te lopen op het aquaduct. Het is een van de meest bezochte Franse monumenten, met 1,4 miljoen toeristen in 2001. De architecte Jean-Paul Viguier zorgde voor de aanpassingen. De site wordt beheerd door de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Nîmes-Bagnols-Uzès-Le Vigan.

De Pont du Gard door de ogen van schrijvers

“Na een lunch van uitstekende vijgen, nam ik een gids en ging de Pont du Gard bekijken. Het was het eerste werk van de Romeinen dat ik had gezien. Ik verwachtte een monument te zien, dat de handen die het bouwden waardig was. Het was de enige keer in mijn leven dat het ook zo was. Alleen de Romeinen konden dit voor elkaar krijgen. De kunst van dit eenvoudige en edele bouwwerk trof mij des te meer omdat het midden in een woestijn ligt, waar stilte en eenzaamheid het object treffender en de bewondering levendiger maken, want deze zogenaamde brug was slechts een aquaduct. Men kan zich afvragen welke kracht deze enorme stenen zo ver van een steengroeve heeft vervoerd en de armen van zo vele duizenden mannen samenbracht op een plaats waar niemand woont. Dit prachtige bouwwerk dwingt zoveel respect af dat ik het bijna niet aandurfde om de drie verdiepingen te belopen… Het geluid van mijn voetstappen onder de enorme bogen, leek in mijn gedachten op de stemmen van zij die ze hadden gebouwd. Ik voelde me net een verdwaald insect in deze immensiteit. Terwijl ik mezelf klein maakte, voelde ik iets dat mijn ziel ophief en ik zei tegen mezelf: ‘Waarom ben ik geen Romein!'”
Jean-Jacques Rousseau, “Les Confessions”, 1ste deel, boek VI, 1782.

“De wilde omgeving, de volledige eenzaamheid van de plaats, het geluid van de stroom voegden een sublieme poëzie toe aan de imposante architectuur die mijn ogen mochten bewonderen.”
Mérimée, “Notes d’un voyage dans le Midi de la France”, 1835.

“Voor het plezier van de reizigers, geboren voor kunst, welke kant hij ook opkijkt, er is geen spoor van bewoning, geen spoor van cultuur: ttijm, wilde lavendel, jeneverbes, de enige voortbrengselen van deze woestijn, ademen hun eenzame geuren uit onder een hemel van verblindende sereniteit. De ziel wordt geheel aan zichzelf overgelaten, en de aandacht is enkel en alleen voor dit bouwwerk waar we naar kijken.”
Stendhal, “Memoires van een toerist”, 1837.

“Plotseling zagen wij, boven het donkere gebladerte van de steeneiken en olijfbomen, tegen de blauwe lucht, twee of drie bogen, met een warme, gelige tint: het was het hoofd van de Romeinse reus. Wij liepen verder en na de eerste bocht in de berg stonden we oog in oog met het geheel, op nog geen honderd stappen verwijderd.”
Alexandre Dumas, “Midi de la France”, 1837-1841.

“Mijn volledige aandacht is voor deze grandioze constructie. Al zo dichtbij, zonder het te zien: plotseling onthult de ravijn die zich opent het schouwspel, dat er aan van extreme schoonheid is.”
Henry James, “Voyage en France”, 1877.

Bronnen:
http://fr.wikipedia.org/wiki/Pont_du_Gard